Toespraak van dhr. dr. Douwe Visser, uitgesproken bij de 32e herdenking 2024 op 28 augustus ’24
De voorzitter Roel Sluiter vroeg mij in het vroege voorjaar of ik bereid zou zijn U op deze avond toe te spreken. Na overleg met het bestuur werd de uitnodiging definitief. Aan mijn twee broers schreef ik, dat ik de uitnodig een grote eer vond. «Dat is het zeker», schreef mijn ene broer, «Pa zou trots op je zijn geweest». «Doe je besten maak er wat van», schreef mijn andere broer.
Direct al na de uitnodiging gingen mijn gedachten terug naar mijn vroege jeugd. Ik ben nooit een uitslaper geweest en was ook als kind al eerder op dan wie ook verder in het huis. Om de tijd te doden pakte ik iets om te lezen of een fotoboek om te bekijken. Wat het laatste betreft, keek ik het liefst in de twee fotoalbums met foto’s van mijn vaders tijd in Indië. Want mijn vader, IJsbrand Visser, geboren 1924 in Sint-Annaparochie was drie jaar in Indië geweest. Van 1945 tot 1948. Hij was soldaat in het Friese Bataljon. De foto’s waren enkel in zwart-wit. Met gekartelde randen en onderschriften van het sobere kaliber als «rijst stampen in de dessa» of «in het vliegtuig naar Poerbalinga». Maar in alle soberheid waren de twee albums explosief materiaal voor mijn fantasie. Indië werd een sprookjesland. Kijk nooit neer op zulke kinderlijke fantasie want de idylle kan een stimulans zijn voor historische, culturele en geografische interesse. Zo is het althans bij mij gegaan. Toen ik er de leeftijd voor had, las ik Indische romans zoals van P.A. Daum of van Louis Couperus. Ik bleef wegdromen bij foto’s en afbeeldingen. En vroeg mijn vader vaak hoe het was geweest. Als jongen vond ik dat wat teleurstellend. Hij had niet gevochten. Dus ja onder de jongenscategorie ‘helden’ kon ik hem niet scharen. Nee, hij had vooral gewerkt in de legerplaats Tjimahi op Java bij het onderhoud van de voertuigen. Ze hadden wel door, dat soldaat IJsbrand Visser een fikser was en als Ys van de Brencarriers, een licht Rupsvoertuig, had hij een zekere reputatie. Want toen ik studeerde in Amsterdam, kwam ik bij een reünisten dag van mijn studentenclub iemand tegen, die ook bij het Friese Bataljon had gezeten. Ik noemde de naam van mijn vader maar het zei hem niet direct wat. «De volgende keer moet je zeggen Ys van de Brencarriers», zei mijn vader, «dan weet hij het wel». En inderdaad, het werkte. Ys van de Brencarriers opende de poort van de herinnering van de veteraan.
Opvallend was, dat de drie jaar Indië, in het leven van mijn vader, althans in mijn kinderjaren, niet eens zo’n grote rol speelde. Eigenlijk alleen maar omdat de dagelijkse Hollandse kost op gezette tijden onderbroken werd door Nasi Goreng als exotische uitzondering. En wat nog uitzonderlijker was: bij de bereiding van die maaltijd nam mijn vader de keukenregie over van mijn moeder. Verder was er niet veel te merken van zijn Indië verleden. Het was opgeborgen in een koffer en in een kastje van het geheugen weggestopt.
Dat veranderde na de eerste reünie van het Friese Bataljon op de vliegbasis Leeuwarden. Ik weet niet in welk jaar die eerste reünie was maar mijn vader keek er zeer naar uit en hij had ook de dag van zijn leven. In dubbele zin. Hij zag zijn oude dienstmakkers, dat was mooi. Maar het was ook een dag waarop de koffer weggestopt in het geheugen open ging en daarna ook nooit meer dicht ging zoals daarvoor. Hij ontmoette kameraden van toen, die hun herinneringen niet hadden weggestopt. Soms omdat ze zo mooi waren maar soms ook omdat ze pijn deden. En al wist hij natuurlijk voor de reünie ook al, dat niet iedereen was teruggekeerd, het noemen van hun namen in de sfeer van het Bataljon in gezamenlijke herinnering in Leeuwarden bijeen, betekende een diepe emotionele ervaring. Er kwam bij hem en ongetwijfeld ook bij anderen meer boven van die tijd dan ze van tevoren hadden gedacht en wellicht ook hadden gewild. En dat was niet alleen maar positief. Het zou nog sterker worden in de jaren daarna.
Vrijwel iedere oorlog wordt door de strijdende partijen gerechtvaardigd. Niet zelden wordt het zelfs religieus gerechtvaardigd. Ik heb ooit eens studie gemaakt van de zogenaamde oorlogsprekers bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914. Een predikant in Duitsland zei bijvoorbeeld vanaf de kansel: «Der Heilige Geist ist heute der Kriegsgeist». In Engeland dankte een predikant God voor het geschenk van «this glorious hour». En na de proclamatie van de oorlog door de Duitse keizer zong de menigte op het plein voor het paleis: «Dankt, dankt nu allen God». En ongetwijfeld zal er in Kerken in Nederland in 1945 en de jaren daarna, niet alleen gebeden zijn voor de militairen in Indië maar zal er toch ook iets geklonken hebben van goddelijke rechtvaardiging. Per slot van rekening heb ik als predikant ook nog meegedaan aan een ingelaste kerkdienst in 2003 toen de Amerikanen en de Britten ten strijde trokken tegen het bewind van Saddam Hoessein in Irak. Daar hing niet een oorlogszuchtige sfeer als bij de oorlogsprekers in 1914 maar we zaten toch wel goed, vonden we. Een rechtvaardiging, die later aan flarden ging vanwege de halve en hele onwaarheden die werden ingezet om de inval te rechtvaardigen.
Niet alleen een regering rechtvaardigt het inzetten van het leger om strijd te voeren, ook de individuele soldaat doet dat. Soldaten gingen naar Indië in 1945 en de jaren daarna en ook later in de jaren zestig naar Nieuw-Guinea, omdat ze dienstplichtig waren of beroepsmilitair: ze moesten wel. Dat is al een rechtvaardiging. Vaak waren er nog andere argumenten ter rechtvaardiging bij de dienstplichtigen en beroepsmilitairen en zeker bij de oorlogsvrijwiligers. Want die moesten niet. Die kozen ervoor. Mijn vader vond, dat na de bevrijding van Nederland ook Indië echt bevrijd moest worden. Dat de orde hersteld moest worden. Dat argument hing in de lucht en werd ongetwijfeld door velen gedeeld. Bovendien was het de regering, die het leger uitzond. Nederland was weer vrij, had weer een eigen regering. Tegen de Duitse regering had mijn vader zich als onderduiker vol overtuiging verzet. Aan de Nederlandse regering kon hij weer gezagsgetrouw zijn. Eenmaal teruggekeerd in Nederland was die rechtvaardiging van zijn deelname aan de strijd in Indië niet veranderd. Nog niet. Besef ook, dat zo’n rechtvaardiging houvast biedt. Dat houvast veranderde. Bij mijn vader en ongetwijfeld ook bij vele anderen. En misschien gaf de eerste reünie van het Fries Bataljon in Leeuwarden daar ook wel de eerste aanleiding toe. Daar waren ongetwijfeld medestrijders, die scherper dan mijn vader deed, zeiden, dat ze wel heel slecht voorbereid op pad waren gegaan. En er waren er zeker ook, die vonden, dat ze door de eigen regering verraden waren. En of het nou uitgesproken werd of niet, er zal toch ook wel een gedeeld besef zijn geweest, dat er in sommige situaties te veel en te onnodig geweld was gebruikt. Dat laatste kwam in de jaren daarna meer en meer voor het voetlicht. De naam Joop Hueting zal hier toch wel herkend worden als de voormalige dienstplichtig soldaat in Indië, die in 1969 op de televisie sprak over oorlogsmisdaden (zo noemde hij het) begaan door Nederlandse militairen tijdens de politionele acties in Nederlands-Indië. Mijn vader zag de uitzending. Ik was 16 en keek mee. Hij was stil. Wilde er niet over praten. Wie vanuit een persoonlijke rechtvaardiging zijn betrokkenheid bij een oorlog beziet, die maakt een intens en moeilijk proces door wanneer die rechtvaardiging wordt aangevochten.
De 19e eeuwse Zwitserse historicus Jacob Burckhardt, vooral bekend door zijn grootse studie van de Italiaanse Renaissance, heeft eens geschreven, dat veel mensen hun eigen tijd als de beste aller tijden zien. Of dat voor onze tijd ook zo geldt, weet ik niet maar er hangt wel iets in de lucht van dat wij een hoogstaand moreel besef hebben wat betreft de beoordeling van het verleden. Met nadruk op het verleden. Slavernij wordt scherp veroordeeld vanuit een besef, dat dit tegenwoordig echt niet meer zou kunnen. Maar zulk een hoogstaand moreel besef speelt minder een rol bij het gebruik van arbeidsmigranten of de consumptie van producten uit lage-lonen landen. Over oorlogen in het verleden gevoerd wordt negatief geoordeeld, zeker als het gaat om koloniale oorlogen. Daarbij worden de geweldsexcessen al heel gauw gezien als de maat van alle dingen. Elke vorm van rechtvaardiging van de strijd, ook de persoonlijke rechtvaardiging van de individuele soldaat, wordt veroordeeld.
Indonesië is meer geworden dan een land waarvan ik droomde maar nooit had gezien. Door mijn werk voor de wereldkerk in Genève ben ik wel zo’n tien keer in Indonesië geweest. De eerste keer was halverwege de jaren negentig. Ik zat in Yogyakarta aan tafel met een aantal Indonesische Christenen. Enkelen van hen hadden een vooraanstaande rol gespeeld in de Indonesische onafhankelijkheidstrijd. Met enige reserve vertelde ik over mijn vader. Waar of hij gezeten had, vroegen ze. In Tjimahi. O wat interessant. En wat of hij had gedaan. Een vader, die in Indonesië was geweest, het gaf een band. En ik eerst maar denken, dat ik minder welkom zou zijn. Integendeel. Of het niet moeilijk was voor hen om dat te horen? Welnee, dat was toen. Een zelfbewuste natie als Indonesië, zat daar niet meer mee. Niet dat ze de pijn van die tijd ontkenden. Die pijn hadden ze zelf gevoeld. Ook zij hadden geliefden verloren. Maar ze hadden iets wat toch ook hoort bij een veroordeling: vergeving. En begrip voor de tijd van toen. Dat het een andere tijd was en dat het scherpste oordeel allereerst moet gelden voor wat alle grenzen te buiten gaat.
Tegen de achtergrond van veranderingen in de collectieve en individuele rechtvaardiging van het Nederlands optreden in voormalig Nederlands-Indië/Nieuw-Guinea gedenken wij de militairen daarbij betrokken. En dan vooral, die daar vanuit Friesland heengingen. Van hen kwamen sommigen terug, die hun leven zelfs ondanks de vaak kille ontvangst weer min of meer als vanouds konden oppakken. Sommigen konden dat niet meer. Zij waren fysiek of psychisch gewond of werden dat in de loop der jaren meer en meer. 168 Friese soldaten kwamen niet terug, zij bleven achter begraven in de Indonesische aarde. De meesten van hen allemaal, teruggekomen of gesneuveld, zijn vandaag de dag in de dood verenigd. Bij dat woord ‘verenigd’ speelt mijn geloof een rol. Dat kunt U delen of niet. Maakt niet uit Maar dat wij bij dit gedenken onze eigen beleving hebben, spreekt vanzelf. Met liefde en respect denk ik terug aan mijn vader, ook als ik vanavond denk aan zijn tijd in Indië. Zeker dat respect voel ik ook voor zovelen, die daar ook als militair waren in die tijd en later. Respect voor wie daar sneuvelden en wie terugkwamen. Het is goed om hen hier met elkaar te gedenken.