Hoe het begon.
De Tweede Wereldoorlog tussen 1940 en 1945 ging ook aan de provincie Friesland niet voorbij. Was het in het eerste 2 jaren nog vrij rustig, dat veranderde daarna zeker. In 1943 was er de beruchte Meistaking, die in deze provincie de naam draagt van de Melkstaking. Bijna alle boeren weigerden in die drie dagen hun melk te leveren aan de zuivelfabriek. Waar wel melk naar de fabriek werd gebracht, werden de bussen door vaak jongere mensen in de sloot naast de weg geleegd. De Duitsers hebben deze opstand tegen hun bewind ook in Friesland in bloed gesmoord. Hierna werd de toestand steeds grimmiger en ondergronds werden veel acties voorbereid en uitgevoerd door verzetsgroepen en knokploegen. Deze groepen bestonden uit ouderen, maar ook veel jongeren behoorden ertoe. Deze groepen waren niet georganiseerd, het waren veelal plaatselijk of regionaal samengetelde groepen die later echter wel in provinciaal verband optraden wanneer dit nodig was o.m. bij de beroemd geworden overval op de gevangenis "De Blokhuispoort" in Leeuwarden in december 1944, waarbij meer dan 50 gevangenen, veelal verzetslieden, werden bevrijd zonder één enkel schot. Voor deze actie had de bezetter groot respect, getuige het feit dat zij geen wraakacties ondernam. Op 6 september 1944, de dag na "Dolle Dinsdag" kregen de verzetsgroepen en de knokploegen door een bevel van ZKH. Prins Bernhard opdracht zich als Binnenlandse Strijdkrachten te organiseren ter voorbereiding van de bevrijding van ons land. Bij de bevrijding van Friesland hielp de BS de Canadezen tijdens hun opmars. Bij deze acties verloren en aantal BS 'ers hun leven.
Direct na de bevrijding stelde Prins Bernhard aan de heer E. Wiersma, toen nog commandant. district 10 van de BS de vraag: "Hoeveel man heb jij eigenlijk voor Indië". Een vraag waarop hij geen antwoord had, maar wat de stoot heeft gegeven voor het Bataljon "Friesland". Uit heel Friesland kwamen verzetsstrijders zich melden om "ons Indië" te bevrijden van de Jap, zoals dat toen heette. In een paar barakkenkampen in het Zuidoosten van Friesland werden ze bij elkaar gebracht. Wie hen daar zag kon zijn ogen niet geloven, dat uit dit "stel ongeregeld" een echt militair onderdeel zou kunnen worden gemaakt. De kleding bestond bij een groot aantal uit een overall, het schoeisel bestond uit klompen en of laarzen. Maar ze waren allen doordrongen van de wil om echt soldaat te worden. Hun opleiding was echt niet kinderachtig te noemen. Tijdens hun BS-periode hadden ze wel geleerd om met wapens om te gaan en tijdens hun verblijf in ZO Friesland werd hun de rest bijgebracht. Er was echter nog één probleem nl. de vereiste sterkte voor een bataljon. Om hierin wijziging te brengen werden uit andere delen van het land vrijwilligers aan het bataljon toegevoegd o.a. 30 man uit Twente die ingedeeld waren bij 2-10RI. Dezen werden, samen met een grote groep onderduikers uit diverse delen van ons land die tijdens de bevrijding in Friesland zaten ondergedoken en zich ook bij het bataljon meldden, "Sudetenfriezen" genoemd, maar zij waren geen haar minder dan Friezen uit Friesland zelf. Ook zij hadden in de oorlog bij verzetsgroepen en later bij de BS. hun mannetje gestaan o.a. bij overvallen op een bank waar miljoenen buit was gemaakt en op een gemeentehuis waar het totale bevolkingsregister werd gestolen. Ook sabotage was hun niet vreemd geweest, hoewel daar gevangenisstraf en zelfs dwangarbeid op volgden. Zij hebben het gedurende het hele bestaan van het bataljon altijd goed met elkaar kunnen vinden. Er zijn vrienden voor het leven uit gegroeid.
Tijdens het verblijf in de kampen in ZO. - Friesland moesten de OVWérs hun eerste dode al betreuren. Op 11 juni 1945 komt BS. - soldaat Auke Bruinsma, oud 31 jaar, om bij een auto-ongeval. Dit komt hard aan bij de OVWérs.
In september 1945 werd het bataljon ingelijfd bij de Koninklijke Landmacht. Eind oktober 1945 defileerde het in Leeuwarden en hier werden de officieren beëdigd. Van het provinciaal bestuur kreeg het bataljon de Friese Vlag die wapperde op de Oldehove mee. Deze vlag heeft in de hele Indië periode een prominente plaats in het bataljon ingenomen. Voor het overige was er van bestuurszijde weinig tot geen belangstelling. Begin november 1945 begon de grote reis naar Engeland. Men ging op open vrachtauto's naar Deventer, terwijl het stormde en regende. In Deventer stond de militaire trein, bestaande uit goederenwagons en een aantal heel oude personenwagens, sommige zonder glas, klaar voor de reis naar Calais. Aan het einde van de eerste dag passeerde men pas de Belgische grens, waarna de hele nacht werd "doorgespoord" en tegen de morgen Calais werd bereikt. Hier moest men drie dagen wachten voordat het bataljon werd ingescheept voor de overtocht, tijdens ruw weer en hoge zee, naar Engeland waar ze werden ondergebracht in een Engels legerkamp. Naast de mooie dingen die men hier tegenkwam, was er vooral, met pijn in het hart, het inleveren van hun BS-bewapening, welke zeer goed was onderhouden. Men kreeg hiervoor in de plaats oude wapens die dik in het vet zaten. De kleding, tropenkleding genoemd, was niet veel beter, of te groot of te klein. Het schoeisel had een kwaliteit, die velen het besluit deed nemen, dan maar schoeisel van thuis te laten komen. Eind november 1945 kwam er een einde aan het verblijf in Europa.
De grote reis met een niet verwachte tussenstop.
Het bataljon werd in Southampton ingescheept op de "Johan van Oldenbarnevelt", waar ze als 1-9RI samen met 1-3RI en 1-5RI de reis naar Indië aanvaardden. Over de reis zou veel zijn te vertellen, want wie was ooit zo ver van huis geweest en elke dag alleen maar water. Sinterklaasfeest, ja dat vierden de OVW-ers uiteraard wel in de hitte van het Suezkanaal. Via Ceylon en de Golf van Bengalen komen ze eindelijk in Indië aan en zien ze in de verte Sabang op Sumatra. En dan volgt Singapore waar ze een grote, ja zeg maar een bittere, teleurstelling krijgen te verwerken. De troepen mogen niet naar Indië en waarom niet? Dat werd niet duidelijk gemaakt. Later bleek dat de Britse bezettingsmacht in Indië geen Nederlandse troepen toeliet. Malakka werd voorlopig het "verbanningsoord" van het bataljon. De bestemming werd niet Java maar Ipoh midden in de rimboe op Malakka. Hoe kwaad men ook was en hoe teleurgesteld men zich ook voelde, achteraf is dit verblijf in Ipoh niet voor niets geweest. In dit kamp heeft het bataljon van Engelse instructeurs een jungle-opleiding en training gekregen, wat later op Java zijn vruchten zeker heeft afgeworpen. Vierde men Sinterklaas in het Suezkanaal, Oud en Nieuw, de eerste keer buiten het Heitelân, werd gevierd op Malakka. Vele gedachten gingen hier terug naar huis en de geliefden die achterbleven. Maar het leven gaat door en men moet zich klaarmaken voor het werk op Java, want dat is het doel van dit alles. In het "Tiger Lane-camp" in Ipoh moet het bataljon zijn tweede dode betreuren. Op 22 februari 1946 sterft door ziekte korporaal Eise Pool, oud 25 jaar. Hij wordt met militaire eer begraven op het kerkhof van Ipoh. Later wordt zijn stoffelijk overschot herbegraven op Pandu in Bandoeng. Ook dit sterfgeval grijpt de mannen van het bataljon "Friesland" erg aan.
Tot grote vreugde komt er in maart 1946 bericht dat ook aan dit verblijf in de rimboe op Malakka een einde komt. Men gaat vertrekken richting Indië. Eindelijk, zo wordt door menig soldaat verzucht.
De periode Bandoeng.
Op 22 maart 1946 komt er een eind aan het verblijf op Malakka en vaart het bataljon Indië tegemoet. Op 29 maart 1946 landden zij, na een zwerftocht van bijna maanden in de haven Priok bij Batavia op Java. Blij maar ook gespannen wat er nu zal komen. Na de ontscheping, waarbij Japanse krijgsgevangenen mee moesten helpen bij het lossen van de bagage etc. vertrok het bataljon naar Batavia, naar een onderkomen dat op zijn zachtst gezegd niet beter was dan de verketterde kampen in ZO-Friesland, uitgezonderd dan de temperatuur. Het hele bataljon, ruim 800 man had maar één waterslang om te baden. De koks moesten dezelfde slang ook gebruiken om thee etc. te zetten. Het baden geschiedde, of u het nu gelooft of niet, gewoon op de openbare weg. Voor de privacy werd een bamboe schotje geplaatst tussen de baders en de buitenwereld in de benedenstad van Batavia, waar het beslist niet schoon was en de reuk was ook niet je dat maar toch werd er niet getreurd. Wij zijn in Indië was de leus.
In Batavia was het echt niet leuk, men werd constant beloerd door Brits-Indiërs, leden van de Britse bezettingsmacht, die in grimmige bunkers verbleven en men hoorde er regelmatig schoten, terwijl de lijken voorbij dreven in de kali. Het bataljon heeft naast training etc. ook nog gezorgd dat de bewapening verbeterd en uitgebreid werd, w.o. zelfs twee zesponders. Wat waren ze blij toen het bericht kwam dat zij naar hun standplaats Bandoeng zouden verkassen. Maar die verplaatsing was niet zo eenvoudig. Vervoer was er bijna niet, in ieder geval veel te weinig om het bataljon te verplaatsen. Wat werd er toen uit de hoge hoed getoverd? U gelooft uw ogen niet, het werd een verplaatsing door de lucht. Jaren later hoorde ik eens op een reünie dat het bataljon "Friesland", samen 1-3RI en 1-5RI, de eerste luchtmobiele brigade van Nederland was in 1946. Zelfs de opvouwbare fietsen gingen mee, naast de overige bagage. Als tussenstation werd het bataljon echter eerst gelegerd in Tjimahi, samen met V-Bataljon Infanterie, bestaande uit vrijwilligers van het KNIL, die Andjing-Nica genoemd werden. Zij hadden voordat 1-9RI kwam al een aantal moeilijke maanden achter de rug met strijd tegen de TRI. Dat het moeilijk kon worden ondervond het bataljon gelijk de eerste nacht al en daarom werd besloten handelend op te treden. De dag na aankomst werd samen met het KNIL een grote zuiveringsactie uitgevoerd, wat tot resultaat had dat de vijand er spoorslags vandoor ging en het niet waagde om opnieuw te beginnen. Tjimahi bleef directe aanvallen bespaard na deze actie.
De volgende halte in het doelgebied van 1-9RI was Zuid-Bandoeng, een nog onrustiger gebied. Dat ondervond men zeer snel. De Britse troepen die voor hen daar gelegerd waren, hadden weinig belang bij directe confrontaties met de TRI. Zij bleven binnen hun vestingen en beperkten hun acties tot terugschieten als ze beschoten werden. Het resultaat hiervan dat er voortdurend infiltraties plaatsvonden met ontvoeringen, moord en doodslag. De Nederlanders pasten vanaf het begin een andere tactiek toe.
Zij trokken er vrijwel dagelijks op uit om de vijand op de huid te zitten en zo weinig mogelijk bewegingsvrijheid te gunnen. Deze tactiek had succes en zij trokken steeds verder in en om Bandoeng op. Tot zelfs buiten Bandoeng werd het strijdgebied uitgebreid. Maar toen men aan de zuidgrens van het gebied met de rivier de Tjitaroem kwam, werden de Britten, die nog steeds het commando voerden in dat gebied, vervelend. Achter de Tjitaroem verschanste zich de TRI, die voortdurend het gebied van 1-9RI beschoot en infiltreerde. Het zou volgens de Nederlanders een koud kunstje zijn deze benden te verdrijven, maar de Britten gaven geen toestemming de rivier over te trekken, zodat de Nederlanders voortdurend de beschietingen etc. van de TRI moesten dulden. Deze situatie duurde van half april tot half juni 1946, met aan beide zijden doden en gewonden. Toen het de Nederlanders echt begon te vervelen gingen ze de TRI te lijf waar ze maar konden, hetgeen betekende dat zij ook over de Tjitaroem trokken, ondanks het Britse verbod. Steeds verder breidde men het gebied uit. Toen de door de TRI verdreven inwoners van de kampongs in dat gebied zagen dat de Nederlanders rust brachten, kwamen zij in groten getale terug en vrij spoedig bloeide de omgeving weer op tot een welvarende streek. Bij iedere actie tegen de TRI was het motto zoveel mogelijk wapens van hen in handen te krijgen, wat ook regelmatig lukte. Tot oktober 1946 duurden de acties rondom Bandoeng, maar toen kon het sein "Veilig" worden gegeven. man, die Tussen april en oktober 1946 verloor 19 RI of bataljon "Friesland", in totaal aan doden 11 kwamen te rusten op het militaire kerkhof bij Bandoeng. Ieder verlies deed weer pijn, maar het bataljon was trots op de behaalde resultaten. En dat die resultaten door de bevolking werden gewaardeerd bleek wel wanneer 1-9RI langs kwam en de bevolking hen juichend tegemoet kwam. Rond Bandoeng bloeide de natuur weer op, de kampongs werden weer bevolkt en op de pasars werd weer handel gedaan.
In november 1946 kwam het eerste bestand met een officiële demarcatielijn. Nu zou het rustig worden, maar zij die dat dachten kwamen op de koffie, of anders gezegd van een koude kermis thuis. Er moest patrouille gelopen worden, dat wel, maar dat doen wij ongewapend, want we moeten de "andere zijde" niet tegen de haren in strijken, nee lief doen is het motto. De onderofficier die de eerste patrouille "nieuwe stijl" moest aanvoeren, vertikte het. Ik laat mijn jongens niet als schapen naar de slachtbank voeren. Patrouille lopen oké, leidinggeven akkoord, maar dan ook met het wapen in de hand. Hij weigerde dus de opdracht uit te voeren en kon gelijk zijn strepen inleveren, wat hij prompt deed. De patrouille ging op weg en werd prompt beschoten en moest al dekkend zich terugtrekken. Het vuur kwam van achter de demarcatielijn. De tweede patrouille overkwam precies hetzelfde. Dit leidde tot overleg en de opdracht om de TRI-post aan te vallen en te verdrijven. Echter deze lui waren ook niet dom en kwamen met witte vlaggen getooid de overvalpatrouille tegemoet. Bij het overleg werd afgesproken dat ieder zich aan de regels zou houden. De volgende morgen was het prompt weer mis, maar toen werd besloten de tegenstanders op te rollen, Via een omtrekkende beweging werd de TRI van achteren aangevallen en volledig opgeruimd. Niemand ontkwam. Enkele dagen later kreeg de onderofficier die wegens weigering zijn strepen had moeten inleveren, deze weer terug en dat mag als erkenning worden uitgelegd. Het bleef daarna redelijk rustig in dit gebied. Maar het bleef ook oppassen en uitkijken, want waar mogelijk bleef de TRI infiltreren en sabotage uitvoeren. Afspraken waren niet te maken met de TRI. Men bleef treiteren, tot het de OVW'ers weer genoeg was en dan werd er weer een schoonmaakactie ondernomen met vaak veel slachtoffers aan TRI-zijde en soms gewonden aan Nederlandse zijde, maar ook slachtoffers vielen er te betreuren. Zo kwamen tussen oktober en eind december 1946 drie leden van het bataljon om bij patrouilles door mijnen, gelegd door de TRI. De republikeinen spaarden ook hun eigen bevolking niet. Er werden hele kampongs ontruimd en de bevolking werd verdreven om vanuit een kampong, vrijwel altijd aan Nederlandse zijde van de demarcatielijn, de Nederlanders te bestoken. Werden ze aangevallen dan verdwenen ze naar een volgende kampong totdat ze over de "lijn" waren verdreven. Tussen 1 januari en 15 februari 1947 was er dertigmaal vuurcontact, zeg maar 30 vuurgevechten met alle daaraan verbonden spanningen, maar ook ergernissen tijdens patrouilles, met één dodelijk slachtoffer aan Nederlandse zijde. Op 15 februari 1947 werd er weer een staakt het vuren afgesproken op verzoek van Indonesische zijde. Men had er schijnbaar genoeg van steeds weer opgejaagd te worden door 1-9RI.Vanaf die datum werd het rustig. Men bleef patrouilleren, maar de rapporten spraken vaak: "Alle rustig, niets te doen gehad.'' Er kwam zelfs regelmatig overleg, eerst mondeling, later via berichten op papier, vastgespijkerd aan de "conferentieboom" en tenslotte via een lijnverbinding.
Dat de TRI wel respect had voor het bataljon 1-9 RI viel af te lezen uit een onderschept spionagerapport waarin gegevens stonden van namen van commandanten, sterkte en bewapening o.a. geweren, stens etc., maar ook een atoombom, ja u leest het goed, de TRI dacht dat de Nederlanders zelfs een atoombom hadden.
Toen het rustiger werd, kwamen er geregeld vluchtelingen uit republikeins gebied binnen bij de
Nederlanders. Bij ondervraging naar de reden van de vlucht kwam steeds hetzelfde antwoord: "honger'". De TRI trachtte deze vluchtelingen te stoppen, er werd zelfs op hen geschoten, maar het lukte hun niet ze tegen te houden. In de laatste maanden tot de Ie politionele actie kwamen er gemiddeld 150 mensen per dag binnen.
Met het staakt het vuren was de taak van het bataljon hier afgelopen. Zij werden afgelost door andere onderdelen en werden teruggetrokken in Bandoeng. Hier kregen ze een nieuwe en intensieve training voor nieuwe taken in Brigadeverband.
In de periode tussen de aankomst van het bataljon op Java in april 1946 tot de Ie politionele actie in augustus 1947 verloor het bataljon bij de verschillende acties in en rondom Bandoeng 15 man.
Hoewel het niets had uit te staan met het "dagelijks werk" van het bataljon is het volgende toch wel het vermelden waard.
Begin mei 1947 komt Minister Beel naar Indië en hij eist dat het paleis in Batavia door oorlogsvrijwilligers zal worden bewaakt. De aangewezen wachtcommandant kreeg van de bataljonscommandant vooraf zelfs te horen dat deze actie die hij nu met zijn wachtgroep had uit te voeren "de verantwoordelijkste en gevaarlijkste taak" was van dat moment. Dit wordt uitgevoerd door een groep van 1-9RI, die als consigne meekreeg dat alleen auto's voorzien van een duidelijke "P" mochten doorrijden. Toen volgens de wachtpost een auto hieraan niet voldeed was het bevel "Jimme komme hjir net troch” (jullie komen hier niet door), voor de chauffeur uiteraard niet te verstaan, maar hij moest zich persoonlijk melden bij de wachtcommandant. Daar bleek dat de passagiers de Gouverneur-Generaal van Mook en echtgenote waren. Nadat e.e.a. was uitgelegd mocht de auto verder rijden. Later moest de wachtcommandant zich melden in het paleis bij Minister Beel en het echtpaar van Mook. Daar werd hem door mevrouw van Mook meegedeeld zij de minister had ingelicht dat hij goed bewaakt werd, want de militairen zijn Friezen zo had zij hem verteld "en met zulke mannen als bewaking kan je niets gebeuren". Als beloning kreeg de wacht nadat hij afgelost was de beschikking over de auto van het echtpaar van Mook met chauffeur die hen een hele middag aangenaam bezighield. Ook dat was 1-9RI.
Klaarmaken voor de volgende opdracht.
Voor het bataljon brak vanaf april 1947 een nieuwe tijd aan. Een tijd van rust maar ook van hernieuwde opleiding, dagelijkse appèls en exercitie. De spanning viel van de schouders af. Het eeuwige patrouille lopen was voorlopig voorbij. Ze leerden weer geweerschieten op de schietbaan, waarvan de kogelvanger niet de vereiste hoogte had, met het gevolg dat er regelmatig klachten kwamen, dat er kogels op onjuiste plaatsen terechtkwamen. Ook andere vaardigheidsproeven moesten worden afgelegd in brigadeverband. Zo kregen enkele honderden mannen van het bataljon een militair-vaardigheidsdiploma voor het afleggen van een aantal proeven zoals handgranaatwerpen, hardlopen, zwemmen, prestatiemarsen etc. Men leerde samenwerken met vliegtuigen, met tankeenheden enz., en men hield oefeningen in groot verband en ga zo maar door. Naast de infanterie-oefeningen, kregen de motorordonnansen het zwaar te verduren met terreinritten tegen berghellingen op en af, hetzelfde gold voor de chauffeurs van de vrachtauto's. Dat alles werd niet voor de grap gedaan, dat was duidelijk. Het had een duidelijke bedoeling. Wat vroeger allemaal te voet of in de looppas werd gedaan, werd nu gemotoriseerd gedaan. Alles moest snel worden volbracht en waarvoor? De V-Brigade waartoe het bataljon Friesland nu behoorde was rond juni 1947 volledig getraind. Het materiaal werd steeds meer aangevuld en de mensen vroegen zich af "gaan we nog of gaan we niet?". In de loop van juli 1947 werden de geruchten sterker dat er actie op til was. De republiek werd steeds brutaler. Er werd meer gebrandschat, en er kwamen weer mijn- en bomaanslagen tot dicht bij de stad Bandoeng.
De spanning steeg en met spanning steeg ook het enthousiasme van voorheen, want wees eerlijk dag in dag uit oefenen etc. en verder niets doen terwijl om je heen weer allerlei treiteringen speldenprikken worden uitgevoerd, dat wil je toch niet. Wij zijn er klaar voor, hoewel men terdege besefte dat actie ook weer gesneuvelden en gewonden met zich mee zou kunnen brengen. Men schatte voor de komende actie zelfs 10% doden en gewonden aan eigen kant. Hoeveel ellende en verschrikking zou de toekomst onthullen? Eind juni 1947 kwam het bevel "marsvaardig maken". Op zondag 29 juni (de verjaardag van onze prins Bernhard) was alles marsvaardig, maar de dag ging zonder verdere bevelen voorbij en dus..... alles afgelast. De stemming hierover was: "gelukkig, prachtig dat het niet nodig is”. Maar weldra bleek dat men te voorbarig was geweest. Nieuwe spanningen "gaat het er toch weer van komen of niet?". De één zei ja en de ander hoopte van nee. Geloof en ongeloof streden om het hardst. Maar een kleine maand later, op zondag 20 juli, staat alles opnieuw startklaar en nu schijnt het toch menens te worden. De veldprediker bezoekt alle pelotons. Lange autocolonnes staan gereed. Noodrantsoenen, munitie en wat al niet meer worden uitgereikt.
De sfeer is ernstig, maar opgewekt. Nog een laatste bestudering van de bevelen en de kaarten en verder wachten op het laatste commando. Er was een ultimatum tot middernacht. Geen bericht betekende voorwaarts. Om 00.00 uur op 21 juli 1947 begon de eerste politionele actie. De V-Brigade met in de spits het bataljon Friesland kwam uit de startblokken. Een machtige colonne met rond 1400 voertuigen, tanks, carriers, ambulancewagens etc.. Bandoeng nam afscheid en dat was echt wel emotioneel.
Wij bijten van ons af en gaan richting Midden-Java. Rond 13.00 uur op 21 juli 1947 passeerde het bataljon een geel bordje met het woord “demarcatielijn". Men was nu in vijandelijk gebied, maar veel tegenstand hadden ze nog niet ontvangen. Het marsbevel was zo snel mogelijk oprukken richting Cheribon. Maar dat ging niet zo snel in de aanvang, al vrij snel kwamen de kapotte bruggen en opgeblazen weggedeeltes. Werk voor de Genie die zich voortdurend in het "apezuur" werkte. Toch kon niet worden verhinderd dat de opmars stokte. De eerste nacht was het in en bij de wagens slapen en dat was best fris. Maar toen kwam de volgende dag en de hele operatie begon nu snelheid te krijgen. Stofwolken vergezellen de colonne. Ordonnansen racen langs de troepen en eten stof, maar ze gaan door. De opleiding is goed geweest, ze weten wat en hoe ze het moeten doen. De chauffeurs gaan tot het uiterste en de snelheid wordt constant opgevoerd. Er heerst maar één gedachte: Cheribon onbeschadigd in handen krijgen. Omstreeks 17.30 uur op de tweede dag van de actie stormt de spits- de 2e compagnie van het bataljon - de stad binnen, nadat de luchtmacht de stad onder handen had genomen. Al schietend links en rechts vanaf de auto's trekken de troepen de stad in. De republikeinse bezetting is volkomen verrast en slaat massaal op de vlucht. Rond 18.00 uur wordt de Nederlandse vlag op het havenkantoor gehesen, na heftige schietpartijen her en der. Aan republikeinse zijde vallen enkele honderden doden, gewonden en gevangenen. Aan eigen zijde alleen één gewonde. Veel wapens en munitie vallen in Nederlandse handen en zelfs grote hoeveelheden textiel, suiker en schrik niet miljoenen sigaretten van en goed merk. Hiermee worden de rantsoenen direct aangevuld. De stad viel vrijwel geheel onbeschadigd in Nederlandse handen. Direct werd ook de nabije omgeving van de stad gezuiverd en bezet.
Op 26 juli werd de stad overgedragen aan de W-Brigade die voor beveiliging en zuivering van het gebied rond Cheribon moest zorgen.
De V-Brigade, met 1-9RI in de gelederen vertrok op 26 juli richting het Oosten. Het bataljon Friesland ging naar Slawi ten Zuiden van Tegal. Dit gebied was al door een voorhoede van 1-9RI bezet en gezuiverd. Op 29 juli kwam er een nieuw marsbevel om op te rukken naar het Zuiden. De tocht die 's middags om 13.30 uur in Slawi startte zal tot de laatste dag van hun leven in de herinnering van de leden van het bataljon blijven voortleven. De TNI paste bij deze opmars, waarbij het bataljon voorop ging, de tactiek toe die de Duitsers ook toepasten in Rusland, nl. "zich steeds weer met succes op de vijand distantiëren", ofwel het bataljon steeds de rug laten zien. Men trok snel de bergen in, richting het Zuiden, maar op deze route kwamen ze de Slamet, een hoge berg, tegen die ze menselijkerwijze gesproken alleen langs de westelijke route konden passeren. Hier waren echter alle bruggen etc. vernield, waarvan herstel veel tijd zouden kosten en die tijd hadden ze volgens Kolonel J. Meijer, die het commando voerde, niet. Hij gaf daarom het bevel de berg langs de Oostflank te "nemen". Deze route herinnerde hij zich nog van oefeningen tijdens zijn officiersopleiding voor WOII. Echter deze route eindigde in een karrenspoor. Dit mocht de troepen niet verhinderen door te zetten. De chauffeurs van de tanks en de vrachtauto's hebben tijdens deze tocht prestaties geleverd die aan het onmogelijke grensden. Waar geen weg was en zelfs geen karrenspoor te vinden was, maakten de pioniers en de genie, die dag en nacht door ploeterden, een doorgang. Eén compagnie bleef in Bobotsari op de helling van de Slamet achter om een kwetsbare brug te bewaken. Hierbij ontdekten zij tijdens een patrouille een opleidingskamp van de Indonesische Marine, de ALRI., waar men 3 luchtdoelmitrailleurs, een 3"mortier, veel Engelse munitie en Engels radiomateriaal buit maakte ter aanvulling van de eigen voorraden. De commandant vuurde zijn troepen voortdurend aan. De verrassing moest compleet blijven en daar hoorde maar één opdracht bij en dat was snelheid. Achteraf is het bijna niet te begrijpen hoe de troepen deze tocht over de Slamet zonder verlies aan materiaal en mensen heeft kunnen volbrengen, maar op de vroege morgen van 31 juli daalde het bataljon in een snelle opmars de steile helling van de Slamat af naar Poerbalingga en Banjoemas, waar de 3e compagnie om 8.00 uur 's morgens juist op tijd aankwam voordat de TNI de brug kon vernielen. De 1e en 2e compagnie bezetten Poerbalingga. Bij deze actie verrasten zij de republikeinen volledig. Niemand had ooit gedacht dat zij via de Oostelijke helling de Slamet zouden overtrekken. De Nederlanders werden verwacht vanuit het Westen, maar ze kwamen vanuit het Oosten en vielen de TNI in de rug aan. Door deze ontwikkeling werd een hele divisie van de TNI volledig uit elkaar geslagen. Aan het einde van de dag werd hét bataljon terug getrokken in Poerbalingga, terwijl anderen de omgeving rond deze plaats vasthielden.
Rust werd de troepen niet gegund. Op 1 augustus kwam het bevel van oprukken en werd doorgestoten naar Tjilitjap aan de Zuidkust van Java. Waren in de dagen daarvoor vele kampongs onbeschadigd in handen gevallen, dat veranderde nu met de dag. Zo trof men uitgebrande Chinezenwijken aan in Poerwokerto en de andere plaatsen die werden bezet. Tjilitjap was zelfs volledig platgebrand. Je kunt je bij het lezen van deze berichten afvragen hoe de republikeinen hun handelwijze in overeenstemming konden brengen met de propaganda van bevrijding van de blanke overheersers die, zo werd gezegd, er alleen maar op uit waren om de bevolking te knechtten en te vermoordden. De Chinezen dachten daar echt wel heel anders over, want al tijdens de opmars bevrijdden de leden van de V-Brigade grote groepen Chinezen uit de handen van de TNI, die echt niet kinderachtig met de Chinezen omgingen. Martelingen etc. waren aan de orde van de dag.
De bedoeling van de V-Brigade was om zover mogelijk op te rukken naar het Oosten, waarbij als doel gesteld werd, de plaats Keboemen in te nemen voordat de wapenstilstand die was vastgesteld op 5 augustus om 00.00 uur zou ingaan, maar door de wegversperringen lukte dit helaas niet. Men kwam tot Gombong. Bijna gehaald maar toch mislukt. Om 00.00 uur op 5 augustus 1947 ging de wapenstilstand in en moest het bataljon terugkeren op hun schreden. Zo geordend als het konvooi in de opmars opereerde, zo'n janboel was de terugtocht op de morgen van 5 augustus. Men kon dit maar heel moeilijk een plekje geven. In het bataljon werd deze terugkeer naar Poerbalingga, die hun het gevoel van een nederlaag gaf, als één van de moeilijkste ogenblikken uit hun Indië periode gevoeld. Het was bijna niet te verteren, maar zij moesten de blik richten op wat er wel gepresteerd was in de voorbijgegane twee weken van actie en dat was echt niet weinig. De hele actie had ondanks de voorspellingen van 10% gesneuvelden en gewonden, in het geheel geen enkele gesneuvelde of gewonde in het bataljon gebracht en daar kon het men alleen maar dankbaar voor zijn. Daarnaast waren er bijna bovenmenselijke prestaties geleverd bij de chauffeurs, die al die voertuigen moesten loodsen over soms onbegaanbare wegen, daarbij geholpen door de pioniers en de genie die bijna onafgebroken wegen en bruggen waar mogelijk repareerden en/of legden om de opmars door te laten gaan. Niet één voertuig raakte kapot. De motorordonnansen hadden dag in dag uit alleen maar stof gegeten en bij hen was geen noemenswaardig ongeluk voorgekomen. Doch niet alleen deze genoemde groepen, maar ook de verzorging en last but not least, iedere militair van hoog tot laag had zich van de beste kant laten zien, bezeten van de wil om te doen wat opgedragen werd. Het was een goed geoliede organisatie, waarbinnen de samenwerking boven alle twijfel verheven was. De kolonel had zichzelf niet te hoog gevoeld om, toen de soldaten van vermoeidheid bijna niet meer op hun benen konden staan en in slaap vielen op de plaats waar ze stonden of lagen, wacht te gaan lopen bij de voertuigen met zijn revolver in de vuist, tijdens een nachtelijke stop. Zou hij naast zijn huzarenstuk van de tocht langs de Slamet ook mede voor dit optreden de hoogste militaire onderscheiding hebben gekregen?. Hoe het zij, verdiend was deze onderscheiding wel!
Vanaf de dag dat de wapenstilstand was ingegaan, herhaalde zich "feest", wat ook in de omgeving van Bandoeng al was gepresenteerd, door de TNI. Men predikte rust maar men bracht onrust in velerlei vormen. Het bataljon ging dus weer over tot de orde van patrouilles hier en patrouilles daar. Iedere dag was het opnieuw uitrukken en de tegenpartij verdrijven c.q. onder schot houden. Wat het bataljon niet mocht - de demarcatielijn overtrekken - dat deed de TNI wel, totdat het de OVW'ers de keel uit begon hangen en zij de tactiek van Bandoeng weer gingen toepassen. Het gebied wat zij moesten controleren was echter te groot, zodat de tegenpartij voortdurend de kans kreeg te infiltreren, maar het bataljon ging constant de "strijd" weer aan, terwijl de tegenpartij voortdurend de openlijke confrontatie schuwde. De maanden vanaf september 1947 waren vervelend, het was voortdurend een kat en muisspel. Maar toen de bevolking in de gaten kreeg dat de "Hollanders “echt anders waren dan hun eigen volksgenoten in hun optreden tegenover de bevolking toen keerde het vertrouwen weer terug en daarmee ook de rust en de hulp aan de Nederlanders, voor wat betreft de "verkeerde elementen". Hierdoor konden vele indringers worden opgepakt en gevaarlijke situaties tijdig worden ontmanteld. Men ging de kampongs weer bewonen en de pasars werden ook hier weer bezocht. Deze ontwikkelingen gaven het bataljon weer moed voor de toekomst, hoewel men dagelijks op zijn hoede moest blijven en constant patrouilles moest uitsturen om de wegen en de verbindingen open te houden. Het bleven vermoeiende tijden en zwaar werken. Ter illustratie het volgende. Vanaf 4 augustus was het "staakt het vuren" maar de werkelijkheid was dat tussen oktober 1947 en januari 1948 er 56 keer agressief werd opgetreden door de tegenpartij aan de Nederlandse zijde van de van Mooklijn. Voor zover bekend werd door het bataljon in dezelfde periode één keer de demarcatielijn overschreden ten NO. Van Poerbalingga, hoewel dit ten strengste was verboden. Tijdens een patrouille langs deze lijn werd er naast geweervuur ook met een mitrailleur geschoten. Door plat te gaan kwamen er geen slachtoffers. Na onderling overleg werd besloten de tegenstander op eigen terrein aan te vallen. Via een omtrekkende beweging en door een kali te waden kwamen zij met zes man, bewapend met een bren en vijf geweren achter de bewuste post, die vrijwel constant bleef vuren naar de plek waar ze ons het laatst hadden gezien en vanwaar zij regelmatig vuur kregen van Nederlandse zijde. Er werden 9 Indonesiërs geteld, die vrij zeker geen van allen de overval hebben overleefd. Omdat gevreesd werd voor meer Indonesiërs in de buurt werden de wapens niet buit gemaakt, maar snel de terugtocht aanvaard. Van deze actie is na beraad met de verantwoordelijke officieren (allen oud-leden van de BS) besloten aan het geheel geen ruchtbaarheid te geven.
Eind oktober was de maat vol en 1-9RI ging in samenwerking met andere onderdelen tot de aanval over. Dit resulteerde in bijna 50 doden aan republikeinse zijde. Het resultaat was dat zij zich daarna rustiger hielden. Halverwege december 1947 kreeg men inlichtingen vanuit een kampong ZW. van Poerbalingga — dat zich daar een verblijfplaats van een sabotagegroep van de TNI bevond. Onmiddellijk werd ingegrepen en het resultaat was de totale uitschakeling van deze groep en de buit was groot en bestond uit granaten die als landmijnen werden gebruikt, en ook veel andere explosieven, handgranaten etc. Hierna werd het in dit gebied ook rustig.
In het ZO-gebied van het bataljon in de richting van Bandjarnegara was het voortdurend onrustig, maar de vijand liet het bijna nooit tot een treffen komen. Men legde hinderlagen, verborg trekbommen etc. maar verdween voordat de Nederlanders ter plekke waren. Begin november 1947 was het echter wel raak en werd een patrouille door een trekbom geraakt, waardoor 5 leden van het bataljon omkwamen. Het hoofdkwartier van de TNI buiten het gebied van het bataljon werd door de luchtmacht op "geëigende wijze gecorrigeerd", hetgeen betekende dat het vernietigd werd. Na nog een zuiveringsactie in dit gebied werd het ook daar rustig. Eind 1947 werd het rustiger in het hele gebied en werd de wapenstilstand beter in acht genomen, zodat het bataljon ook meer rust kreeg en aan andere taken har aandacht kon gaan schenken.
Tijdens de periode van augustus 1947 tot januari 1948 verloor het bataljon in het gebied Poerbalingga in totaal 10 man.
De laatste loodjes.
In januari 1948 werd de z.g. "Renville"-overeenkomst getekend en daarna werd het echt rustig. De TNI trok zich terug en de Nederlanders namen nieuwe posities in. Hiervoor kwamen ook nieuwe troepen van andere eenheden, zodat het bataljon kon gaan rusten. Maar met de rust kwam ook het verval van spanning en daarvoor in de plaats kwam de verveling. Geen ellende meer, dan ook hier vandaan. Wij willen nu wel naar huis werd steeds vaker gehoord. Maar zo vlug ging het nu ook weer niet, dat werd hun wel duidelijk. In het gebied kwamen politie-eenheden die de wacht overnamen, zodat het bataljon de patrouilles in de meer onherbergzame gebieden aan de randen van het rayon voor hun rekening kon nemen. Met 8 tot 12 man ging men regelmatig voor drie dagen op pad en zocht men contact met de bevolking en de plaatselijke bestuurders in de afgelegen desa's. De patrouilles kregen overal gastvrij onthaal. Zij kwamen op plekken waar in geen acht jaar blanken waren gezien. De verhalen die door de TNI waren verteld over de Nederlanders waren echt niet zo fraai, zo werd hun bij meerdere overlegsessies door de lokale bevolking verteld, dus was men eerst wat terughoudend in hun toenaderingen. Maar dat veranderde snel en daarna werd men "vrienden” waarmee goede zaken te doen waren. In het hele door de Nederlanders beheerste gebied keerden normale verhoudingen snel terug en het bestuur werd overal hersteld. Tegelijk werd de bevolking geregistreerd, waarna de distributie van noodzakelijke artikelen op gang gebracht werd. Dit alles leidde tot rust en tevredenheid onder de bevolking. Men had dit gevoel van veiligheid in geen jaren gekend, ook onder de eigen troepen van de TNI was zoiets nooit vertoond.
Hoewel er geen vuurcontacten meer voorkomen na januari 1948 en er weinig patrouilles meer worden gelopen, verliest het bataljon tussen februari en april 1948, door een vliegtuig- en een auto-ongeluk totaal nog 3 man. Op de begrafenis van de door het auto- ongeval omgekomen mannen, stond de loerah van de desa, waar dit ongeval plaats vond, naast de leden van de compagnie om namens de bevolking de doden eer te bewijzen.
Om het bataljon niet al te lui te laten worden, door het ontbreken van patrouilles etc., worden er sportwedstrijden georganiseerd, waarbij het er even fanatiek aan toe ging, als bij de acties. Maar ook dit kun je niet constant blijven volhouden en opnieuw gaan de gedachten herleven van "hoelang nog". In de herfst van 1947 meende men al dat de demobilisatie aanstaande was, maar de acties verhinderden dat. In het voorjaar van 1948 herleefden de geruchten opnieuw en in april kwam vast te staan dat het bataljon in juni Java voorgoed zou verlaten. De tijd van afbraak begon, onderdelen van de V-Brigade werden overgeplaatst, materiaal werd overgebracht naar Bandoeng, de uitgangsstelling van het bataljon.
Maar met dit alles kwamen ook de gedachten van hoe het straks zou zijn wanneer men geen soldaat meer was en niet meer "baasje” kon spelen, maar in de rij zou kunnen komen te staan met velen.
Ondanks alles had men het als soldaat toch goed gehad. Ze hoefden niet na te denken wat ze moesten doen alles was zo eigen geworden in de verhoudingen binnen het militaire apparaat. Zou er wel werk zijn en nog veel meer van die hersenspinsels leefden binnen het bataljon. Hoe zou de vrouw, het meisje het vinden al wij weer voor hun neus staan. Kunnen wij wel weer wennen aan Nederland na drie jaar zwerven waarvan twee en een halfjaar zon en bergen. Nu het steeds dichterbij komt worden ze ook steeds onzekerder.
Als één van de laatste "wapenfeiten" in Poerballinga moet de "bezetting” van de Slamet, de berg waaraan zoveel herinneringen kleven, vermeld worden. Meer dan een half jaar kwam, tijdens hun verblijf in Poerballingga, voor het bataljon vanaf de hellingen van deze berg de onrust en de vijand. Besloten werd om de top te beklimmen en het visitekaartje van het bataljon op het hoogste punt achter te laten. 2 groepen van 7 en 8 man gaan van twee kanten deze klim ondernemen. Gesteund door dragers met de bagage vertrokken zij op 20 mei 1948 om te proeven hoe de berg zou zijn zonder geweervuur etc. De klim wordt in 2 dagen volbracht en de deelnemers zijn opgetogen over de belevenissen ervan. Ook dit was Bataljon Friesland. Maar dan komt toch eindelijk de dag van afscheid. Alles is overgedragen aan de nieuwe eenheden, die de posten van het bataljon moesten overnemen en echt dat gaf wel even een weemoedig gevoel. Hier en daar moest heus wel even een brok in de keel worden weggeslikt. Men wilde zo graag naar huis, maar toch wat was het hier, ondanks alles, een mooi gebied en een goede tijd.
Op 7 juni 1948 om 06.00 uur is het uur "U” aangebroken en vertrekt bataljon Friesland uit Poerballingga met al hun persoonlijke bezittingen in kisten verpakt met de naam van het schip "Zuiderkruis". Per trein gaat het door het schitterende landschap met wuivende soldaten en bewoners van de desa's waar men langs rijdt. Via Cheribon komt men in de loop van de dag in Batavia aan, waar vervoer naar het kamp klaar staat. Nog 10 dagen Batavia en dan is op 18 juni 1948 het definitieve afscheid van de "Gordel van Smaragd" aangebroken. Met 27 trucks trekt de colonne door Batavia naar Tandjong Priok waar de "Zuiderkruis" hen voor de thuisvaart opwacht. Na het afscheid van Generaal Spoor, het luisteren naar It Frysk Folksliet en het Wilhelmus worden de trossen losgegooid en glijdt het schip langzaam van de kade weg. Het Bataljon "Friesland" vaart huistoe. Watje er ook van denkt, op dat moment ging er door alle hoofden en harten een pijnscheut. Hoe hard ze waren geworden in de afgelopen jaren en hoe ze ook gehunkerd hadden naar dit ogenblik, nu het zover was ging het hun aan het hart "De Gordel van Smaragd" te zien verdwijnen. Tegelijk gingen de gedachten terug naar de kameraden die zij moesten achterlaten. Het kerkhof bij Ipoh op Malakka met het graf van Eise Pool. De 16 kameraden die hun laatste rustplaats vonden op de begraafplaats te Bandoeng, 1 kameraad begraven te Poerwokerto en 11 op de begraafplaats te Banjoemas. Zij allen gaven het hoogste offer en bleven voor altijd achter in het land dat het hele bataljon zo lief had gekregen en waarvoor zij zich meer dan 2 jaar hadden ingezet. Maar het leven gaat verder en het bataljon keert terug naar waar het begon en dat is Nederland. Over de reis zou nog veel te vertellen zijn, maar wat het belangrijkste daarvan was, dat was de kust van Nederland die op 14 juli in zicht kwam. Op dezelfde dag werden zij gedebarkeerd en reden ze per bus richting thuis. Maar die thuisreis heeft voor de laatsten nog een hele nacht geduurd, maar niet getreurd, zij waren de nachtelijke patrouilles nog wel gewend.
Toen kwam het thuis wennen vanaf de eerste dag aan de orde en eerlijk gezegd viel dat vaak zwaar tegen. Alles was zo klein, alles was zo stil en wat miste je toch je kameraden. Daarna kwam het gevoel " ze zaten hier echt niet op je te wachten". Je kon je verhaal niet kwijt en watje vertelde werd ook nog vaak niet eens geloofd. Nee eenvoudig was het niet om je weer thuis te voelen.
Tot slot het afscheid van het bataljon en de opheffing van 1-9RI. Dit laatste vond plaats op 16 augustus 1948 in de "Boschkamp" te Huis ter Heide. Hier werd de militaire "barang" ingeleverd en werd ieder lid van het bataljon weer burger.
Nabeschouwing.
Het geheel overziende kan worden vastgesteld dat grote gevechten in de hele periode niet veel zijn voorgekomen. Het was meestal patrouille lopen en nog eens patrouille lopen. En dat geschiedde steeds weer langs de rand van de sector of zelfs daarbuiten, om de tegenstander maar zover mogelijk terug te dringen op eigen terrein. Dit lukte echter lang niet altijd, want het te controleren gebied was daarvoor te groot voor het bataljon en de met hen opererende overige onderdelen. Hierdoor was het voor de tegenstander vaak vrij gemakkelijk om steeds weer te infiltreren. Het resultaat was dan vaak dat de Nederlanders weer voren af aan konden beginnen. Maar door stug vol te houden werd het in hun bewakingsgebied allengs rustiger. En deze rust resulteerde dan ook weer in de terugkeer van de, door de TNI zelf, verdreven bevolking met tegelijk de vernietiging van de leefgebieden. Toen de mensen zagen dat hun eigen leefgebied rustig werd en bleef en de Nederlandse militairen de TNI op afstand hielden, groeide het Vertrouwen en ging men zelfs meehelpen om het gebied te vrijwaren van infiltratie en wat die meer zij. Op deze wijze groeide de welvaart weer en werden -9de kampongs weer opgebouwd. Dit gebeurde niet alleen in het gebied van Bandoeng, maar herhaalde zich ook op Midden-Java in het gebied van Poerballingga, wat ruim 900 km2 groot was en meer dan 650 kampongs telde.
De grootste onderscheiding die het bataljon kreeg van de bevolking, toen de plaatselijke bestuurde hen vroeg hoe veilig zij zich voelden, luidde "Fryslân ada" - Friesland was hier - en dat betekende vrijheid, rust en een nieuwe toekomst. Deze hoge onderscheiding heeft ook een hoge tol geëist. Van het bataljon kwamen op Java 28 leden om bij acties.
In totaal verloor het bataljon in zijn bestaansperiode 30 leden, waarvan 1 in Nederland bij een auto-ongeval, op 11 juni 1945, oud 31 jaar en 1 door ziekte op Malakka, op 22 februari 1946, oud 25 jaar
Van de tijdens de actieperiode omgekomen leden waren 5 tussen 18 en 20 jaar oud, waarvan twee 18 jaar waren; 19 waren tussen 21 en 25 jaar oud; 4 leden waren tussen 26 en 30 jaar oud.
Het hoogste aantal wat op één dag sneuvelde was 4 man bij een aanval met een trekbom op 3 november 1947, een vijfde overleed enkele dagen later aan zijn verwondingen.
De eerste 2 gesneuvelden waren te betreuren op 17 april 1946 en de laatste man kwam om op 10 maart 1948.
De 28 leden die omkwamen in de actieperiode zijn als volgt te verdelen: 1 door een vliegtuigongeluk; 2 door een auto-ongeluk en 25 door gevechtshandelingen en patrouille acties.
De namen van de 30 omgekomen leden van het bataljon staan vermeld op een marmeren plaquette, welke onderdeel uitmaakt van het JWF-Monument op de legerplaats Havelte, waar de traditie van het bataljon wordt voortgezet door 44 Pantser-lnfanterie Bataljon Johan Willem Friso.
Tevens zijn alle namen van de omgekomen leden van het bataljon, samen met de namen van alle militairen van andere onderdelen, die vanuit Friesland zijn vertrokken in de periode 1945- 1962 naar Toenmalig Nederlands -Indië en/of Nieuw - Guinea en die ook niet terug mochten keren van hun missie, vermeld op het monument "De Deadenwacht" in het Rengerspark te Leeuwarden waar zij ieder jaar op de laatste woensdag van de maand augustus worden herdacht.
Het bataljon kwam op 29 maart 1946 aan in Nederlands-Indië en vertrok op 18 juni 1948 uit "De Gordel van Smaragd".
De oprichtingsdatum van het bataljon was 16 september 1945, toen het officieel als 1e Bataljon van het 9e Regiment Infanterie werd ingelijfd bij de Koninklijke Landmacht en het werd officieel ontbonden op 16 augustus 1948. Vanaf die datum kreeg het de naam Voormalig OVW-Bataljon "Friesland"