Toespraak van dhr. Roel Sluiter, voorzitter van de Stichting, uitgesproken bij de 32e herdenking op 28 augustus ’24

 

Welkom herdenking Stichting Indië Monument Fryslân.

 

Geachte aanwezigen; direct betrokkenen, nabestaanden, meneer de Commissaris, burgemeesters, vertegenwoordigers van de Krijgsmacht en veteranenorganisaties, dames en heren,

 

Wat mooi dat u er allemaal bent en in zo grote getale in deze prachtige, haast wat tropische atmosfeer. 

U bent met veel, maar ook het aantal vertegenwoordigingen die straks een krans gaan leggen, neemt maar toe.

De afgelopen jaren kunnen de herdenkingen die verband houden met Indië zich in steeds grotere belangstelling verheugen, lijkt het wel.

Misschien is dat een paar jaar geleden begonnen met enkele geruchtmakende onderzoeken waar van ik toen ook al heb gezegd dat het goed is dat tal van kanten aan dit hele onderwerp van Indië belicht worden en dat het goed is dat die belangstelling toeneemt.

Toch is het goed om af en toe onze positie te midden van al dat herdenken en onderzoeken te bepalen.

 

  • Wij herdenken hier, bij dit monument, elke laatste woensdag van augustus, nu al voor de 32e keer, de Friese gevallenen in de periode ’45-’49, en hebben aandacht voor de gebeurtenissen in Nieuw Guinea in de jaren ’60.
  • Dat is een andere herdenking dat de Nationale Herdenking op 15 augustus. Daar worden de slachtoffers herdacht van oorlog en bezetting van Nederlands Indië in de jaren ’41-’45. Dat is dus, zeg ik nog maar eens, iets anders. We zagen afgelopen 15 augustus dat in Heerenveen een lokale variant van de Nationale Herdenking werd uitgevoerd maar bij een monument dat betrekking had op de periode ’45-’49.
  • Is dat erg? Niet heel erg, en we, nou ja, ik moet oppassen niet de schoolmeester uit te gaan hangen om iedereen er eens fijntjes op te wijzen dat-ie fout zit. Bovendien ging het einde van de Japanse bezetting natuurlijk wel naadloos over in de onafhankelijkheidsverklaring van Soekarno, het machtsvacuüm direct na de Japanse nederlaag, de Bersiap-periode en de eerste naoorlogse Nederlandse regering die door de ontwikkelingen verrast werd en bovendien in die eerste naoorlogse maanden ook hier, in Nederland wel het één en ander te doen had. Raar genoeg leidt die soort van onnauwkeurigheid in wat wij nu precies herdenken, ook wel tot iets interessants: als wij nu eens wat meer kijken naar de continuïteit die er was tussen de bezettingsperiode en de periode in Indië/Indonesië direct daarna, dan kan dat in verklarende zin helpen; waarom er iets gebeurt, ligt vaak besloten in de periode er vlak voor tenslotte.

 

 

Als wij dan op deze manier onze positie bepalen tegenover wat er de jaren vòòr ’45-’49, “onze” herdenkingsjaren, gebeurde, dan is het ook goed te kijken wat er daarna gebeurde.

 

Wij hebben inmiddels als Stichting Indië Monument Fryslân contact met enkele  veteranenorganisaties. Onze bestuursleden, met name Frans van Dreumel en ook Ronald Huls beheren die contacten.

 

Als wij nu doorgaan, zoals we dat nu al jaren doen, dan houdt het op een bepaald moment gewoon op. Je kunt dat gewoon uitrekenen. Neem de laatste lichting dienstplichtigen die in ‘48 werden uitgezonden; zo’n jongen was dus 18 toen, dus in 1930 geboren, dus nu 94 -als hij nog leeft. Natuurlijk zijn er nabestaanden maar wij zien dat soms de belangstelling ophoudt. Wij zien dat in de donaties die sterk teruglopen.

Nu zijn wij er niet om onszelf tegen alles in, in stand te houden. Maar als wij ook hier zaken met elkaar in verband brengen om zo meer licht op afzonderlijke ontwikkelingen te kunnen laten vallen, dan blijkt dat de uitzending van Nederlandse troepen naar wat de Nederlandse regering toen nog zag als deel van het Koninkrijk, de eerste militaire missie te zijn geweest van na de tweede wereldoorlog. Er zijn sindsdien nog vele missies geweest waar Nederlandse jongens -en gaandeweg ook steeds meer meisjes- zijn uitgezonden naar verre gebieden op de wereld met de bedoeling om daar heilzaam werk te verrichten. Denk aan Korea, Libanon, Afghanistan, Mali, en er zijn er nog veel meer. Het zijn grote en kleine missies geweest en ook met grote verschillen onderling, ook wat betreft inzet en bedoeling.  De overeenkomst is dat bij alle missies die ik noemde, Nederlandse militairen om het leven zijn gekomen. In een enkel geval ook Friese militairen.

 

Het lijkt ons goed om ook diè Friese gevallenen te herdenken en zo een brug te slaan tussen de verschillende missies die Nederlandse militairen hebben uitgevoerd in de loop der jaren. Als u het mij toestaat, voeg ik daar een persoonlijk woord aan toe.


Vanuit mijzelf heb ik niet zo’n grote belangstelling gehad voor alles wat met de krijgsmacht te maken had. Jaren lang vond ik, en met mij vele anderen, dat als er bezuinigd moest worden, dat er dan eerst maar weer eens naar defensie gekeken moest worden. Toen ik burgemeester in Harlingen werd, kwam ik in aanraking met mensen van de Koninklijke Marine. Die vertelden mij over de buitenlandse missies die zij mee hadden gemaakt, ook in tijden van grote bezuinigingen. Dat ze hun eigen schoenen moesten kopen omdat die van defensie onvoldoende kwaliteit hadden, dat er onvoldoende munitie was, dat er aan zoveel gebrek was. Toen draaide er bij mij iets om: als wij het goed vinden om onze jongens en meisjes op missie naar het verre buitenland te sturen om daar te zorgen dat de bevolking wat meer kansen nm meer vrijheid krijgt, dat moeten wij er toch op z’n minst voor zorgen dat ze met fatsoenlijke uitrusting weggestuurd worden!  Verder viel mij op in de verhalen dat zij dingen meemaakten, waar ik mij nauwelijks een voorstelling kon maken dat ìk zoiets mee zou maken met mijn kalme, kabbelende leven. Als wij onze mensen uitzenden naar barre omstandigheden, mogen we ze toch op z’n minst het gevoel geven dat ze vanuit eigen land gesteund worden. Dàt was uiteindelijk mijn inspiratie om, toen ik daarvoor gevraagd werd, voorzitter van deze Stichting te worden. Het herdenken van de Friese jongens die dingen meemaakten waar maar weinigen zich een voorstelling van konden maken -en dat met de dood moesten bekopen.

 

Uitgangspunt blijft dan ook de herdenking van die Friese jongens die gevallen zijn in de jaren’45-’49. Maar het plan is dat gaandeweg uit te breiden met, en we denken dat we dan uit te komen op nog 28 Friese militairen die bij latere missies gevallen zijn.

Dat zal dan mogelijk ook een aanpassing vergen van ons monument. Binnenkort is daarover een eerste overleg met de gemeente Leeuwarden die eigenaar is van dit monument.

 

Met dat al in gedachten, wens ik u vanavond een heel goede herdenking toe!

 

Leeuwarden. 28 augustus ’24